Magyar Vizsla

De Hongaarse jachthonden

Naast de veedrijvers en –hoeders als de Mudi, Puli, Pumi, Komondor en Kuvacs kent Hongarije drie inheemse jachthondenrassen: de Magyar Agár, een hetsende windhond, de Erdélyi Kopó, een Transsylvaanse Lopende hond of Brak en de Hongaarse Staande hond of Magyar Vizsla in de korthaar- en de draadhaarvariëteit (zie hieronder de afbeeldingen in volgorde). We nemen heden ten dage aan dat de draadhaar ontstaan is uit een kruising van een korthaar met een Duitse Staande Draadhaar. Volgens de kynoloog Pal Sárkány heeft dat in de jaren dertig van de vorige eeuw plaatsgevonden.

Mudi

Puli

Pumi

 

Komondor

 

Kuvacs

Agár

Kopó

 

Vizsla kh

Vizsla dh

 

De naam Magyar Vizsla

De Hongaren noemen zich Magyaren en beschouwen zich als nazaten van de uit het Oosten afkomstige nomadenvolken die in de 9e eeuw tot in Zuid- en Midden-Europa drongen totdat zij in 955 door keizer Otto I op het Lechfeld verslagen werden. Daarna vestigden de Magyaren zich op de Donau-Ebene vlakte.

Naast de omschrijving ‘Magyari’ bestaat ook de naam ‘Oguri’, waaruit in de loop der tijd ‘Hungaria’ ontstond. Magyar en Hungar werden afwisselend voor hetzelfde volk gebruikt.

Otto I - Slag op het Lechfeld

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Na de slag bij Mohàcs in 1526 bezetten de Turken delen van het huidige Hongarije en bleven gedurende anderhalve eeuw heersers over midden Hongarije, terwijl het westen en zuiden aan de Habsburgers toevielen. Ondanks Turkse en Habsburgse overheersing bleef de Magyar-taal, dat onder de Fin-Oegrische taalgroep valt, in stand. Tot zover de geschiedenis van het land, die tegelijkertijd de geschiedenis van haar hondenrassen is.

De naam ‘Magyar’ in de naam van de de Hongaarse staande hond betekent dat de Hongaren dit ras als door en door Hongaars verstaan. Onduidelijk is de oorsprong van het woord ‘Vizsla’. Het duikt in ieder geval reeds in 1508 in een brief van Gravin Battyhány aan haar zoon Balthasar op, waarin zij van hem een valk en een Vizsla verlangt. De bekende Oostenrijkse kynoloog dr. Emil Hauck meent echter dat aan dit schrijven geen betekenis van een rasbeschrijving kan worden toegekend, want de Hongaren bedoelden met ‘Vizsla’ alle voorstaande honden om deze te onderscheiden van de hetsende honden, de Agár.

De taalwetenschapper Budenz meent dat het woord ‘Vizsla’ uit het Fin-Oegrisch komt, ‘vizi’ betekent zoveel als ‘zoeken’, ‘speuren’. De Vizsla was dus oorspronkelijk geen voorstaande hond, maar een stöberende hond. Daarmee kunnen we een parallel trekken met de meeste andere voorstaande rassen die zonder uitzondering uit oude stöberhonden-lijnen afkomstig zijn.

Volgens een andere visie zou het deel ‘vizi’ mager betekent hebben; in de 12e eeuw zou er mogelijk een buurtschap onder de naam ‘Vizsla’ zijn geweest.

Hoe dan ook, we moeten ons ermee tevreden stellen dat we over de oorsprong en de betekenis van het woord ‘Vizsla’ waarschijnlijk nooit zekerheid kunnen verschaffen.

Geschiedenis van de Vizsla

Literatuur over de geschiedenis van de Vizlsa is maar spaarzaam voorhanden. Een klaarblijkelijk door een Hongaarse jager, genaamd Andor Standeisky, geschreven omvangrijke monografie werd om duistere redenen tot heden niet gepubliceerd.

Noch in de boeken ‘The Vizsla’ en ‘The Versatile Vizsla’ van respectievelijk de Amerkanen Bernard C. Boggs en Marion Coffman noch ‘The Hungarian Vizlsa’ van de Britse Gay Gottlieb werpen enig licht op de geschiedenis van het ras. Ook de schaarse artikelen van diverse auteurs in jachtkynologische tijdschriften geven geen eenduidig antwoord. De reden is wel duidelijk: van de oudste geschiedenis zijn nauwelijks concrete gegevens.

Het vaderland van de Vizlsa is Pannonië, de oud-Romeinse provincie aan de Donau, tegenwoordig het ten westen van de Donau gelegen deel van Hongarije.

We weten uit de geschiedenis van de grote volksverhuizing, dat de Hunnen tussen 375-455 meermaals tot in Midden-Europa drongen en in 830 kwamen de Slowaken in het Karpatenbekken. Daarna volgden de Magyaren, die rond 895/896 geleid door hun hoofdman Arpád over de Karpatenpas trokken en het bekken binnenvielen. In de diverse slagen tussen de Slowaken en de Magyaren, overwonnen tenslotte de laatsten. Zij vestigden zich, zoals eerder gezegd, ten zuiden van de Karpaten op de Hongaarse laagvlakte.

Tapis de Bayeux

Reeds voor deze immigratie kenden deze volkeren de valkenjacht. Ze bedreven die te paard, waarbij honden het veerwild uitstootten en deden springen (flushen). Graaf Bela Hadik, een bekend Vizsla kenner en -fokker, neemt aan dat de Magyaren reeds voor de inval in Europa hun honden in twee typen hadden ingedeeld, de ene diende voor de valkenjacht, de andere waren hetshonden voor groot wild en daarnaast hadden zij nog grote herdershonden die zowel voor de jacht op roofwild als ter bescherming van de kudden ingezet konden worden. We kunnen deze mening gerust onderschrijven, reeds in de vroege middeleeuwen werd een dergelijk indeling gemaakt.

De vogelhonden van de Magyaren zijn waarschijnlijk voor het overgrote deel kortharig geweest; zij gelden als de voorlopers van de huidige Vizsla.

Na de immigratie in het Karpatenbekken ontstonden hier uit de meegebrachte honden enerzijds de brakken (Erdélyi Kopó) anderzijds de wit-bonte vogelhonden en gele windhonden. Het is niet met zekerheid te zeggen welk verband er bestaat tussen de huidige Vizsla en deze vroeg middeleeuwse honden.

Istvan I

 

Onder Istvan, de eerste koning der Hongaren, later gekroond als Stephan I (1001), werd Hongarije gekerstend en het Latijn werd de geschreven taal. Het apostolische koninkrijk Hongarije werd een der vaste waarden in Oost-Europa. Tussen de oorlogen door hield de adel zich met paarden- en hondenfokkerij bezig en verder hoofdzakelijk met de beoefening van de jacht. Men had echter verschillende, veelzijdige honden nodig.

Illustrierten Wiener Kronik

 

 

De vroegste dokumentatie over de hongaarse cultuur vinden we terug in de ‘Illustrierten Wiener Chronik’ die op bevel van koning Lajos (Ludwig) de Grote door de karmelieter monniken in 1357 tot stand kwam. Daarin bevinden zich vijf jachttaferelen met daarop afgebeeld een witte vogelhond die gebruikt wordt bij de jacht op patrijs en haas.

Gotisch wandtapijt - Esztergon

 

 

 

 

Een hierop gelijkend, maar geelbruine en duidelijk kortharige hond ziet men op een gotisch wandtapijt uit de 15e eeuw, dat nu tentoongesteld wordt in het museum van Esztergon. De afgebeelde hond kan heel wel mogelijk een Vizsla zijn.

 

 

 

Buiten de reeds genoemde brief van 1508 duikt de naam ‘Vizsla’ in brieven op, die tussen 1515 en 1563 tussen de stadhouder van de turkse Donau-provincie en de Hohe Pforte (het hof van de Sultan in Istanbul) gewisseld werden; hierin wordt onder anderen gewag gemaakt van de Kopó (Lopende hond of Brak). In een dergelijke brief van Jenö Dùs aan de echtgenote van de hongaarse rijkskanselier lezen we: ‘…daarnaast zegt de valkenier van de Gravin Batthyányi, dat die dame twee Vizsla’s en drie valken bezat en wilde graag van elk een schenken, ik verzoek u daarom’. Op 15 augustus 1515 schrijft Michael Komolóssy aan zijn jongere broer Thomas: ‘…verder verzoek ik u, lieve broeder, mij voor de kwarteljacht een voorstaande hond te zenden. Anders neemt onze genadige heer Johann Kocsis het in de jachtpartij op voor de vogelaar Kristof Krassay  en Franz, die zich met valken bezig houden’.

Vermoedelijk zijn een aantal dokumenten, die uitsluitsel over de hongaarse jachthonden in de 16e en 17e eeuw zouden kunnen geven, gedurende de turkse overheersing tussen 1526-1686 verloren gegaan. In die tijd werd de hongaarse cultuur sterk door de Turken beïnvloed en men kan aannemen dat de inheemse jachthonden met de de honden van de landheren vermengd werden; daarop duidt vooral ook de voor de Vizsla typische geel/rode kleur, een kenmerk voor vele honden uit Voor-Azië. Zo weten we uit overleveringen dat de transylvaanse heerser Bethlen Gabor aan het begin van de 18e eeuw gele jachthonden bezat. Deze werden eigenlijk pas voorstaande honden met de invoering van geweren/buksen en met de teruggang van de valkenjacht. De jager had nu een hond nodig die niet allen stöbert maar ook kon voorstaan. De fokker hielden nu strikt de goudrode kleur in acht; deze honden werden beschouwd als echte Vizsla’s.

Er wordt gezegd, dat deze honden bij de jagers de voorkeur hadden omdat ze op de jacht op de stoppelvelden de juiste camouflage bezaten en niet op grote afstand door de patrijzen konden worden gezien.

Somogyer Hond

In verschillende gebieden ontwikkelde zich, door de slechte verbindingen, lokale rassen. Zo noemt bijvoorbeeld het ‘Lexicon der Hundefreunde’ uit 1934 als vaderland van de gele staande hond, het Komitat Somogy, die aan het begin van de 19e eeuw onder de naam  ‘Somogyer Staande Hond’ bekend zou zijn geweest.

Alles wat ons over de vroege geschiedenis van de Vizsla overgeleverd is geworden, beschouwend, kunnen we met Hauck vaststellen dat, zoals bijna alle (jachthonden) rassen, de Vizsla in werkelijkheid in de 19e eeuw in ontwikkeling is gekomen en in het begin van de 20e eeuw haar uiteindelijke vorm heeft gekregen.

We moeten er trots op zijn dat het eindresultaat uitzonderlijk goed en bijzonder mooi is.

Neergang en opkomst

In de 18e eeuw begon de famile Zay in Zayugroc Vizlsa’s in de huidige vorm te fokken. Ze bouwden voort op bijzonder goede jachthonden, en het schijnt dat die gele honden in de 18e eeuw in het Karpatenbekken het meest verbreid waren. De top fok van de oude Vizlsa’s brak rond 1880 plotseling af. In die jaren importeerden Hongaarse jagers Engelse Pointers en Setters en later ook Duitse staande honden. Voor die tijd was het precies andersom: de Duitse adel haalden Hongaarse Vizsla’s om daarmee hun inheemse staande honden te verbeteren en wordt verondersteld dat de Weimarse Staande Hond uit een kruising van Vizsla’s met Duitse staande honden is ontstaan. Hauck betwijfeld dit, want, zo stelt hij, het vlijtige Hongaarse ridderschap was, deels direct, deels via het hof, reeds vele tientallen jaren eerder vertrouwd geweest met de Engelse jachthonden. Import van vreemde staande honden was al voor 1880 gemeengoed geworden.

In 1882 vond in de buurt van Budapest de eerste veldwedstrijd (proef) voor staande honden plaats. Daaraan namen Engelse Pointers en Hongaarse Vizsla’s (vermoedelijk ook kruisingen van Vizsla’s met Engelse en Duitse staande honden) in verschillende klassen deel. Een jaar later deden nog maar zeer weinig Vizsla’s aan de Field Trial deel; de belangstelling van de jagers voor het inheemse ras ging meer en meer verloren.

Koloman Slimák

De weinige Vizsla-fokkers gingen zich terecht zorgen maken over het afnemend bestand. Op de zoek naar raszuivere Vizsla’s zouden zij slechts een dozijn honden gevonden hebben. Wat daarna aan andere staande honden ingekruist werd, is onbekend, zeker is wel dat daar de gele Transsylvaanse staande hond, Weimaraners, Pointers en ook Setters bij betrokken waren. Door laatstgenoemde komen nog af en toe langharige welpen ter wereld. De Britten beschouwen deze honden als zuiver ras, op het Europeesche continent wordt dit als fok uitsluitend gezien.

De Tsjech Koloman Slimák, die sinds 1935 Hongaarse Vizsla’s fokt (z Povazia-kennel), vertegenwoordigde, in een in 1938 gehouden voordracht, de mening dat de moderne Vizsla hoofdzakelijk uit kruisingen van Pointers en zweethonden is ontstaan, want nog in 1935 waren in een Vizsla-worp zowel pointers als zweethonden ter wereld gekomen.

Ondanks alle inkruisingen hielden de fokkers nu de oude, goud rode Vizsla, als ultiem fok doel voor ogen, hoewel men daarvoor de gele kleur als kenmerk voor de echte Vizsla beschouwde.

Klaarblijkelijk vlotte het niet echt met de fokkerij. Het aantal honden nam zienderogen en bedenkelijk af; de concurrentie van de Engelse Pointers en de Duitse staande honden was te sterk geworden.

Nimród

 

In November 1916 publiceerde Dr. Tibor Thuroczy in het jachttijdschrift ‘Nimrod’ (Nimród Vadászújság) een oproep tot redding van de gele Vizsla. In eerste instantie scheen de oproep geen groot gevolg te sorteren. Een jaar later, in november 1917 schreef Dr. Gyula Popovich in hetzelfde ‘Nimrod’ dat zijn Vizsla-reu ‘Witti’ op de leeftijd van zes jaar in drie maanden tijd tot perfecte voorstaande hond was opgeleid. Deze hond was belangrijk voor de opbouw van de foklijn. Hij had weliswaar witte poten, hetgeen men toentertijd aan zijn gevorderde leeftijd toeschreef (?!).

 

Witti

De naam ‘Witti’ verschijnt vanaf 1918 in praktisch alle Vizsla stambomen. Gedurende ruim 16 jaar werd met zijn nakomelingen min of meer inteelt uitgeoefend, waarbij men honden met witte poten, witte borstvlekken en andere ongewenste kenmerken van verdere fok uitsloot.

 

 

Vrede van Trianon

De opbouw van de jonge Vizsla-fok ondervond een zware slag bij de Vrede van Trianon in 1920, waarbij Hongarije grote delen van haar grondgebied aan Tsjechoslowakije, Roemenië en Joegoslavië verloor. De Karpaten vormden nu niet meer, zoals bijna duizend jaar de natuurlijke grens van het land. Vele Vizsla’s verbleven nu buiten het land en gingen voor de fok verloren. Anderzijds bestierde in de jaren twintig het opkomend Nationaal-Socialisme naast andere zaken ook de fok van inheemse hondenrassen.

 

Trick

 

 

In mei 1920 werd de Hongaarse Vizsla fokkers Vereniging opgericht, en in hetzelfde jaar openden Prof. Raitsits en Dr. Polgar het eerste Vizsla stamboek. Een eerste veldwedstrijd (proef of Field Trial) werd in 1922 op het landgoed van Graaf Vilmos Festetics georganiseerd.

 

 

 

Betyar

Een verder stap voorwaarts ondervond de fok als in 1924 Champ. Vegvari Betyar van Karoly Baba op een Field Trial voor Engelse Pointers en Duitse staande honden de eerste prijs behaalde. Deze hond kon nog op 13-jarige leeftijd op een snikhete augustusdag van ’s morgens vroeg tot in de late avond de graanvelden naar wild afzoeken. Zijn succes werd nog overtroffen door Champ. Kati. Die lange tijd als beste werkhond gold en in haar leven 73 welpen ter wereld bracht.

Borsca, van Graf Ferenc werd evenzeer beroemd, deze hond kon de hele dag jagen zonder tekenen van vermoeidheid te tonen.

Dr. Kalman Pogar

 

In 1924 werd de Orszagos Vizsla-Club onder Dr. Kalman Pogar opgericht. Polgar heeft in 1934 de geschiedenis van de Vizsla in de ‘Nimrod’ gepubliceerd en daarin alle honden opgevoerd, die sinds 1918 aan de opbouw van het ras hebben bijgedragen. In 1928 werden de raskenmerken vastgesteld.

 

In 1935 werd de Vizlsa door de Fédération Cynologique Internationale (FCI) als puur ras erkent en in 1938 kwam de eerste Vizsla naar de Verenigde Staten.

In 1943 deed een avontuurlijk verhaal in de pers de ronde. De Britse agent Derek Peters was met een parachute boven Hongarije afgesprongen en wilde de legendarische Stephanskroon, die sinds jaren als symbool voor de Hongaarse onafhankelijkheid stond, ontvreemden. Hij werd door twee Vizsla’s gesteld en vastgehouden, totdat hij door bewakers kon worden gearresteerd (zie het complete verhaal in het Engels). Tot die tijd waren tegen de 5000 Vizsla’s in het stamboek geregistreerd.

Na de Tweede Wereldoorlog

In maart 1944 bezetten Duitse troepen Hongarije; in januari 1945 namen Russische troepen Boedapest in. Als gevolg daarvan zonk het Vizsla bestand tot circa. 10%. Veel hongaren hadden hun paarden en honden zelf afgeschoten, zodat ze niet in de handen van de russen zouden vallen. De toenmalige Zuchtbüchfuhrer, Oberst Jenö Dús (overleden in 1963) verborg de drie Vizsla stamboeken in de buurt van de Oostenrijks-Hongaarse grens.

Panni XV

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Tijdens de terugtocht van de Duitse troepen gaf een boswachter (Andor von Mihalyi?) van de graaf von Eszterházy een Vizsla reu aan het dierenarts-echtpaar Eduard en Ilse Hofbauer, die hem mee naar Wenen namen. Baronesse Elizabeth von Mihalyi da op haar vlucht naar Oostenrijk haar Vizsla teef Panni (XV) meegenomen; alvorens zij emigreerde naar de Verenigde Staten gaf ook zij haar hond aan de Hofbauers. De reu ‘Betyár’ (stamboomnummer 1) en de teef ‘Panni’ (stamboomnummer 2) vormden niet alleen de grondslag van de Vizsla’s in Oostenrijk, maar zijn de stamvader en –moeder van de meeste Vizsla-lijnen over de gehele wereld na de tweede wereldoorlog.

In de naoorlogse jaren werden regelmatig honden over de grens gesmokkeld. Goede honden kwamen op die wijze ook in de VS, waar ze een schare enthousiaste liefhebbers vonden, die ze echter als ‘gele Weimaraners’ beschouwden.

“Amerikaans nieuwe gouden jachthond … geschenk voor koningen … honden met duizendjarige geschiedenis”, stond in ‘Field & Stream’ te lezen. Tegenwoordig worden er in de VS meer Vizsla’s gefokt dan in het land van afkomst en zijn er meer dan twintig Vizsla verenigingen.

Sari

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Met de komst in 1960 van de door Zsuzsanne Szinege Erzsébert in Budapest gefokte reu ‘Betyár Harry’, eigenares Maria Jesumann uit Zollikon (Maros-kennel), werd de basis gelegd voor de fok in Zwitserland. Van die tijd af worden er ieder jaar rond honderd jonge honden in het stamboek bijgeschreven.

Het echtpaar Knip uit Amsterdam heeft met hun eerste honden Thora (von Kömlöd, ca. 1950) en Mockocs (vom Dravalögy, 1952) de basis gelegd voor hun Siksági-kennel en de Vizsla-fok in Nederland. Grotere opgang kreeg het ras pas eind jaren zestig en begin zeventig met verdere import van Oostenrijkse-, Hongaarse en Engelse (Galfrid) honden.

Pas in de loop van de jaren negentig en in de huidige eeuw is de Vizsla mede door onverantwoorde import en door fok uitgegroeid tot een populair (show) ras, waarbij (te) veel werkkwaliteit verloren is gegaan.

Ook een verplicht gestelde jachttest garandeert volstrekt niet meer dat de huidige gefokte honden ook daadwerkelijk als een dual-purpose en versatile Vizsla op de jacht kan worden ingezet.

(vrij naar Hans Räber en de Vizsla DataBase)