History

Geschiedenis van de staande honden

Karel de Grote

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

De oervorm van de (voor) staande honden voert terug naar de tijd van Karel de Grote (768-814), die in zijn jachtrevieren nieuwe jachtmethoden, zoals de nettenjacht, invoerde en daarmee een hond met andere eigenschappen naast de toen bestaande zweet- en zwijnenhonden nodig had. Tot de tijd van Karel de Grote wordt er uitsluitend van luidjagende honden gesproken, pas nu treden de vogelhonden voor het voetlicht.

Zij zijn zonder twijfel uit de toenmalige ‘brakken’ voortgekomen, waaruit de jagers die honden voor de fok kozen, die van nature konden voorstaan.

Par Force

Zweethond

Zweethond

Zwijnenhond

Intermezzo

De volgende tekst uit het werk ‘On the Origin of Species bij Means of Natural Selection’ van Charles Darwin uit 1859 zegt over het ‘voorstaan’ het volgende.

Darwin

‘It may be doubted whether any one would have thought of training a dog to point, had not some one dog naturally shown a tendency in this line; and this is known occasionally to happen, as I once saw, in a pure terrier: the act of pointing is probably, as may have thought, only the exaggerated pause of an animal preparing to spring on its prey. When the first tendency to point was displayed, methodical selection and the inherited effects of compulsory training in each successive generation would soon complete the work; and unconcious selection is still in progress, as each man tries to procure, without intending to improve the breed, dogs which will stand and hunt best.’

Het is hier niet de plaats om dieper op de evolutietheorie van Darwin in te gaan, maar we weten onderhand wel dat verworven eigenschappen niet vererfbaar zijn; het staat echter vast dat alle (ras)honden in bepaalde situaties voorstaan, b.v. als ze op muizenjacht zijn. In 1976 beschrijft Richard Dawkins in zijn werk ‘The Selfish Gene’ dit fenomeen  ‘memen’ als nieuwe replicatoren.

Vervolg Staande honden

Stöberhonden

Wanneer jagers op het idee zijn gekomen om dit gedrag van honden te gebruiken, weten we niet. In ieder geval pasten de oude Grieken reeds de nettenjacht toe, zoals we bij Xenophon (430 v. Chr.) kunnen lezen. Hij spreekt dan van honden die de hazen niet uitstoten maar blijven staan, trillen totdat de haas opgaat. Deze honden stonden dus schijnbaar voor. Xenophon ziet dit gedrag als een fout bij de hond, waaruit we kunnen concluderen dat het voorstaan niet als fokeigenschap gewenst was.

Tyrasseren

De havikshonden van Karel de Grote waren kleine stöberhonden; het voorstaan of voorliggen werd pas verlangd, toen men overging om hoenderachtigen met netten te vangen. De hoenderhond had de hoenders slechts op te sporen en mocht ze niet meer, zoals ten tijde van de valkenjacht opjagen. Als hij voorstond, trok men het net, de Tyras, over de hoenders en de honden. Deze jachtmethode noemde men het tyrasseren.

Reeds in de 14e eeuw zijn er aanwijzingen voor ‘voorliggende’ honden en in 1467 wenst  de Landgraf von Hessen van de hertogin von Braunschweig een blauwvoetvalk naast zijn voorliggende hond.

De eerste afbeeldingen van staande honden gelijkende jachthonden komen uit Italië; men zou dus kunnen aannemen dat de staande hond hier zijn oorsprong vindt, wat echter niet onomstotelijk vaststaat.

Dr. Caius, de lijfarts van koningin Elisabeth I schrijft over de jachtwijze van deze voorstaande- en voorliggende honden: ‘Heeft de hond een hoen gevonden dan blijft hij stom en roerloos staan, dan gaat hij, het wild scherp in het oog houdend, liggen en kruipt voorwaarts totdat hij vlak bij het wild rustig blijft liggen… Als men alleen door de hond precies weet waar de hoenders zich bevinden, spreiden de jagers hun netten uit, om ze te vangen.’

Storchenschnabel

De jacht met de tyras was alleen dan mogelijk met behulp van een vlot bewegende hond met een goede neus; meer als voorstaan of voorliggen werd van hem niet verlangd, er viel bij deze nettenjacht niets te apporteren.

Dat veranderde met de uitvinding en het gebruik van het vuurwapen. Nu kwam er naast het voorstaan ook nog de nazoek op aan- of ziek geschoten wild en het apporteren van geschoten wild. De situatie veranderde ook nog eens met het grotendeels verdwijnen van de grofwildjacht op edel-, damhert,  zwarte beer en wild zwijn in Midden-Europa en de daardoor toenemend belang van de kleinwildjacht. De vraag naar veelzijdige voorstaande honden nam toe en daardoor werden vele ‘zuivere’ raslijnen door bastaards verontreinigd. Vooral werden de Engelse Setter, de Pointer en zelfs Newfoundlanders ingekruist.

Veranderende jachtmethoden

Vuursteenhaakbus

In de 15e eeuw werd in Italië de vuursteen-haakbuks, een voorlader, uitgevonden. Met de komst van dit wapen kreeg de jager de mogelijkheid de hoenders in de vlucht neer te leggen, het tyrasseren raakte meer en meer uit de mode. Het staat vast dat in 1590 de veerwildjacht met een vuurwapen werd bedreven en in 1750 werden de eerste dubbelloops geweren geproduceerd.

De veerwildjacht met het geweer was echter uitsluitend aan de koningen en vorsten voorbehouden, net als de valkenjacht door de adel werd bedreven.

De jagers hadden voor de nieuwe jachtmethode op veerwild een hond nodig die zeker voorstond en tegelijkertijd schotvast was, dat wil zeggen dat hij de knal van de buks of het geweer onberoerd kon verdragen.

De beste hagelgeweren kwamen in die tijd uit Spanje en Italië, waar de beste wapensmeden waren. In Spanje heersten de jacht minnende Habsburger; naar Spanje vloeide het goud uit Amerika, in Spanje kwam (en komt) enorm veel veerwild voor en de beste geweren, geen wonder dus, dat de fok van staande honden hier de grootste bloei kende.

Lodewijk XIV

Tane

In 1648 liep in Duitsland dertigjarige oorlog ten einde. Er heerste armoe en hongersnood, politiek was het land verdeeld in ongeveer 300 kleine staatjes, men had wel andere zorgen dan het verfijnen van de jachtmethoden.

Het land herstelde zich en ook hier was de veerwildjacht met het geweer voorbehouden aan de vorstenhoven.

Voorbeeld was het hof van de koningen van Frankrijk, waar Lodewijk XIII bekend stond als de beste schutter van Europa. Hij hield staande honden, die zelfs bij hem in bed sliepen. Zijn opvolger Lodewijk XIV, de Zonnekoning, had zeven staande honden, die echter niet in zijn bed mochten komen. Er bestaat echter een gedicht dat de koning voor zijn lievelingshond ‘Tane’ schreef en hij liet zich geregeld met zijn honden portretteren.

Het hof van Lodewijk XIV in Versailles was het voorbeeld voor alle vorstenhoven van Europa: Iedereen, die het zich kon veroorloven, bouwde zich een ‘Petit-Versailles’. Men sprak Frans en hield meutes op de Franse manier. De meeste jachthonden kwamen uit Frankrijk en Spanje en andere landen rond de Middellandse Zee en Midden-Europa. Later kwamen er ook honden uit Engeland, vooral de Pointer; zonder twijfel werden ook inheemse honden, die zich makkelijk tot voorstaan af te richten waren, gebruikt.

Perro de Mostra

Ook brachten de Spaanse heren jachthonden mee naar Vlaanderen en de Nederlanden, waarschijnlijk van het zwaardere Navarro- en Mostra-type, dat aan de doggen doet denken, echter met een gecoupeerde staart. Het houden van een staande hond was alleen aan de landheer , die ook het jachtrecht bezat, voorbehouden.

Dreifarbiger Würtembergischer Vorstehhund

Zo bezat de Landgraaf von Darmstadt in 1677 als enige jager in zijn heerlijkheid 10 staande honden en in Würrtemberg was het tot 1711 zelfs voor jachtbeambten verboden staande honden te houden. Vreemde staande honden waren een zeldzaamheid.

Volgens R. Corneli waren in Duitsland in de 18e eeuw de zuiverste afstammingen die uit Weimar, Solms, Württemberg en Auerbach. Aan het eind van de dertiger jaren van de 19e eeuw werden in Duitsland diverse Franse en Engelse honden ingevoerd, door kruisingen met eerder genoemde stammen bedierf dit de oude Duitse rassen.

Na de revolutie van 1848 in o.a. Frankrijk verdwenen de oude jachthondenrassen ‘… de verbastering van de staande hond voltrok zich in een paar jaar en de oude staande hond verdween.’

Vanaf deze tijd werden de diverse rassen gekruist en er ontstonden zogenaamde halfbloedhonden. Het al dan niet couperen wees erop dat een staande hond van Duitse dan wel Engelse oorsprong kwam.

Vanaf 1879 kwam er een beweging op gang om datgene te redden en te reconstrueren van de diverse rassen, wat nog te redden viel.

(vrij naar Hans Räber)